Ziekten leiden onvermijdelijk tot een crisismoment en een ernstige confrontatie met z’n persoonlijke situatie. De vooruitgang in de medische wetenschappen biedt vaak de nodige instrumenten om deze uitdaging het hoofd te bieden, ten minste wat de fysische kant betreft. Toch heeft ieder mensenleven intrinsieke grenzen en zal het, vroeg of laat, eindigen met de dood. Dit is een ervaring waarmee ieder menselijk wezen te maken krijgt en waarop we moeten zijn voorbereid. Ondanks de wetenschappelijke vooruitgang is men er nog niet in geslaagd om voor iedere ziekte een behandeling te vinden. Daarom stoten we in alle ziekenhuizen, tehuizen en verzorgingscentra ter wereld op het lijden van velen van onze broeders en zusters, die lijden aan ongeneeslijke ziekten, soms in de terminale fase. Bovendien leven verschillende miljoenen mensen in de wereld nog in primitieve omstandigheden en hebben ze geen toegang tot de noodzakelijke medische hulp en basisverzorging, waardoor het aantal mensen dat wordt beschouwd als «ongeneeslijk» sterk is gestegen.
De Kerk wil de ongeneeslijk en terminaal zieken steunen door de invoering van een eerlijk sociaal beleid aan te moedigen, waardoor de oorzaken van talrijke ziekten kunnen worden aangepakt, door steeds opnieuw aan te dringen op een betere bijstand voor stervenden die op geen enkele medische behandeling kunnen rekenen. Er is dringend nood aan een beleid dat in staat is om omstandigheden te scheppen waarin de mensen kunnen omgaan met een ongeneeslijke ziekte en de dood waardig kunnen tegemoet kijken. In dit opzicht moet opnieuw worden gewezen op de noodzaak van meer centra voor palliatieve zorgen, die een allesomvattende bijstand bieden, door de zieken menselijke hulp te bieden en de spirituele begeleiding waar ze nood aan hebben. Dit is een recht van ieder menselijk wezen, waarvoor ieder van ons zich moet inzetten. Ik zou hierbij alle mensen willen aanmoedigen die dag na dag in de weer zijn om ongeneeslijk en terminaal zieken en hun familie de gepaste en toegewijde hulp bieden.
De Kerk volgt het voorbeeld van de barmhartige Samaritaan en heeft altijd blijk gegeven van een bijzondere toewijding voor de zieken. Dankzij haar leden en haar instellingen blijft ze de zieken en lijdenden ter zijde staan, probeert ze hun waardigheid te bewaren op deze belangrijke momenten van hun menselijke bestaan. Veel van deze mensen, gezondheidswerkers, pastorale werkers en vrijwilligers en de instellingen overal ter wereld staan onvermoeibaar ten dienste van de zieken in ziekenhuizen en centra voor palliatieve zorgen, in de straten van de stad, in de sector van de thuiszorg en in de parochies.
Ik richt me tot u, broeders en zusters, die lijden aan een ongeneeslijke en terminale ziekte. Ik moedig u aan om een voorbeeld te nemen aan het lijden van de gekruisigde Heer en om u, samen met hem, tot de Vader te richten met een onwankelbaar vertrouwen in het feit dat het hele leven, en het uwe in het bijzonder, in Zijn handen ligt. Weet dat uw lijden, en dat van Christus, niet voor niets is in de Kerk en de wereld. Ik vraag de Heer om uw geloof in Zijn liefde te versterken, zeker tijdens de beproevingen waarmee u geconfronteerd wordt. Ik hoop dat u, waar u ook bent, steeds de nodige moed en spirituele kracht vindt om uw geloof te voeden en u dichter te brengen bij de Vader van het leven. Via uw pastoors en hun medewerkers wil de Kerk u helpen en aan uw zijde staan, u bijstaan op momenten van nood, de wakende genade van Christus brengen naar de mensen die lijden.
Ten slotte vraag ik de kerkgemeenschappen overal ter wereld, en in het bijzonder die die hun leven ten dienste stellen van de zieken, om door te zetten en met de hulp van Maria, Salus infirmorum, te getuigen van de liefdevolle zorg van God, onze Vader. Moge de Maagd Maria, onze moeder, al wie ziek is, troosten en al wie als barmhartige Samaritaan zijn leven wijdt aan de verzorging van de fysische en spirituele wonden van zij die lijden, steunen. Ik ben verbonden met u in gedachte en gebed en geef u de apostolische zegen als bewijs van kracht en vrede van de Heer.
Vaticaan, 8 december 2006.